Hoe kan je zorg voor gevluchte kinderen inbedden in een school?
Z. is 9 jaar wanneer hij met zijn mama van Irak naar België verhuist. Zijn papa is enkele jaren eerder hun thuisland gevlucht om hier een nieuw leven op te bouwen. Z. gaat al een tijdje naar De Zonnebloem, wanneer de school in samenspraak met het CLB aan de alarmbel trekt. Er is grote bezorgdheid rond zijn taalontwikkeling. De expertise van het Steunteam Vluchtelingen wordt ingeschakeld. Intussen is Z. 13 jaar en bijna klaar om naar het secundair onderwijs te gaan.
We blikken terug op dit intensieve traject en brengen nog een laatste keer het collaboratief zorgnetwerk van Z. rond de tafel: Thalj A. (vader Z.), Ine De Brouwer en Siel Verbiest (Steunteam Vluchtelingen), Katelijne Donné (zorgcoördinator De Zonnebloem), Joke Van der Vurst en David Verhaeren (CLB-medewerkers).
Wat was de aanleiding om het Steunteam Vluchtelingen op te richten?
Siel Verbiest: “Het SOM-labo Vluchtelingen ontstond in 2017 vanuit het idee om meer zorg te dragen voor gevluchte kinderen en hun gezinnen. Op vraag van Leuvense onderwijsmakers organiseerden we in het labo professionaliseringstrajecten voor scholen. Het Steunteam Vluchtelingen werd opgericht om mee te kunnen nadenken over complexe casussen. Kinderen die gevlucht zijn, hebben veel meegemaakt, maar er zijn veel meer dingen waarmee ze het moeilijk kunnen hebben, zowel tijdens de vlucht als wanneer ze in België toekomen. Hoe zoek je daar je weg in?”
“Ondersteund door onderzoek, wilden we zorg toegankelijk maken voor leerlingen met een vluchtverhaal door die in te bedden in een maatschappelijke context. De school is bijvoorbeeld een plek waar kinderen veel tijd spenderen en die belangrijk is voor hun ontwikkeling. Scholen zitten ook met veel vragen: hoe gaan we aan de slag met verschillende talen en culturen? Hoe ga je om met de rugzak die sommige kinderen dragen? Zo ontstond het idee van collaboratieve zorg op school.”
Hoe stel je zo’n collaboratief zorgnetwerk samen?
Ine De Brouwer: “Als alles goed gaat, begint alles bij de school, die de zorgen eerst bespreekt met het CLB-anker of eventueel andere partners aanspreekt. Wanneer blijkt dat de problematiek te complex is, kunnen ze bij ons een aanvraag doen. Dat gebeurt heel laagdrempelig. We onderzoeken samen of het Steunteam de beste partner is of we beter doorverwijzen.”
“Voor een eerste gesprek is het vaak voldoende dat de school en bij voorkeur het volledige ouderpaar betrokken zijn. Nadien kunnen we nog meer partners rond de tafel brengen. Wanneer ouders dat willen, nodigen we een tolk of intercultureel bemiddelaar uit. Daarvoor werken we vaak samen met een Cultuursensitieve Ondersteuner (CSO) van de stad. Het is belangrijk dat iedereen zichzelf op z’n beste manier kan uitdrukken.”
Joke Van der Vurst: “Siel en Ine van het Steunteam hebben zoveel expertise. Als CLB-medewerker kan je je niet in al die onderwerpen zo grondig inwerken. Zij helpen om het psychosociale luik en problemen rond taalverwerving bespreekbaar te maken, met het doel om de ontwikkelingskansen van het kind zo groot mogelijk te maken. Het Steunteam ondersteunt ons in de zoektocht naar wat het kind nodig heeft.”
Hoe gaan jullie te werk?
Siel Verbiest: “We starten vanuit de vraag van de school, die vaak gaat over hoe kinderen in hun ontwikkeling vastlopen. In dit geval waren de schoolse partners heel bezorgd over de taalontwikkeling van Z. Door tijd te nemen en veel gesprekken te voeren, voelden we dat er veel meer achter zat. Als Steunteam proberen we de problematiek te contextualiseren. Hoe kunnen we die begrijpen tegen de achtergrond van het gezins- en migratieverhaal, de zoektocht tussen verschillende culturen en de huidige sociaal-maatschappelijke situatie van het gezin?”
“Ik merk dat scholen vaak gefrustreerd zijn omdat wij meteen heel hard op de rem gaan staan. De scholen ervaren veel druk want het kind moet bepaalde doelstellingen behalen, maar wij voelen dat we niet snel kúnnen gaan. We moeten het tempo van het gezin volgen.”
David Verhaeren: “Het is pas door te temporiseren dat je voelt dat er zoveel onder zit. Die dingen kunnen aangepakt worden in een sfeer van vertrouwen. De ouders voelden zich goed in De Zonnebloem, dus daar moest het gebeuren. Dat kon nergens anders.”
Katelijne Donné: “Wij hadden vanuit de school al veel gesprekken met de papa van Z. gehad, maar zijn mama was een beetje een onzichtbare factor. Ze sprak de taal niet, waardoor het moeilijker was om haar te betrekken. Door er een tolk bij te halen, konden we haar verhaal leren kennen. Zij was lang alleen met de kinderen in Irak gebleven, toen haar man al in België was. Hierdoor was er afstand ontstaan tussen vader en zoon.”
Thalj A.: “Ik ben sinds 2011 in België. Z. was toen maar 1,5 jaar oud. Z. was altijd een vrolijk kind, maar hij kende mijn wereld niet, noch mijn familie. Mijn relatie met mijn schoonouders is nooit goed geweest. Ik kon daardoor heel moeilijk in contact komen met mijn gezin die periode. Mijn schoonvader vertelde aan Z. dat ik dood was. Mijn zoon was bang van wat er zou gebeuren in Irak en tijdens de vlucht, maar wist niet hoe hij daarover moest praten. Toen ik hem na al die jaren terugzag in België, was Z. heel hard veranderd.”
Siel Verbiest: “De school verdient een dikke pluim voor zijn aanpak. Er zijn zoveel drempels en heel wat cultuurverschillen. Waar begin je? Het is misschien niet normaal in Irak om de ouders uit te nodigen op school.”
Thalj A.: “Ik kreeg soms het gevoel dat de school oordeelde. Waarom komt zijn mama niet mee? Dat kan verschillende redenen hebben. Wij waren jarenlang gescheiden. We waren zelf nog heel erg zoekende in die nieuwe situatie.”
Siel Verbiest: “Dat soort dingen ter sprake brengen is eigenlijk al een heel groot stuk van het traject. Dat is puur vertrouwen opbouwen; de drempels verlagen om samen in gesprek te gaan. Dat is echt een heel belangrijke pijler in het steunteamwerk, wat vaak heel veel tijd vraagt.”
Ine De Brouwer: “Er loopt ook een parallel traject met de school en leraren rond taalverwerving. Uit gesprekken haal je al wat informatie, maar ik vind het ook belangrijk om kinderen in de klas te zien. Tijdens een klasobservatie focussen we ons op hoe de klas draait. Hoe voelt die leerling zich hier? Zie ik dingen gebeuren in de klas? Samen met de leraren denken we na over hoe we de leerling kunnen ondersteunen.”
“Bij Z. werd bijvoorbeeld nagedacht hoe we zijn moedertaal een plaats kunnen geven in de klas. Hoe kan hij die taal inzetten om te durven spreken, om over die drempels te geraken? Wij ondersteunen niet zozeer op leerlingniveau, maar denken vooral na: hoe ziet die klas er nu uit? Hoe werkt die? Hoe kan je in die bestaande structuur zoveel mogelijk taalleerkansen bieden met minimale aanpassingen? Vanuit het CTO zijn we er ook van overtuigd dat wat voor die ene leerling werkt, mogelijk ook een effect kan hebben op de andere leerlingen.
Katelijne Donné: “In die zin mogen we de leraren niet vergeten in dit verhaal. Zij hebben de mogelijkheid gegeven om de moedertaal meer toe te laten in de klas, niet alleen voor Z. maar voor alle anderstalige leerlingen. Dat botst soms op weerstand. Ik ben onze leraren ontzettend dankbaar voor hun openheid.”
Joke Van der Vurst: “Het gaat om het inzicht dat het gebruik van een moedertaal op school eigenlijk het aanleren van een andere taal stimuleert. Vaak denken mensen het omgekeerde. Dat Ine dat komt vertellen als expert, maakt de boodschap krachtiger, zodat de visie doorgetrokken kan worden naar andere leerlingen.”
Siel Verbiest: “Ook daar maak je heel mooi de brug tussen taalontwikkeling en welbevinden. Veel kinderen geven aan dat ze hun moedertaal niet mogen gebruiken op school, terwijl het een stukje is van hun identiteit. Het gaat over hun gezin, hun familie, over dingen die ze heel erg missen. Als ze dat niet mogen gebruiken, betekent dat eigenlijk dat ze voor een stuk zichzelf niet mogen zijn. Daarom doen we dat werk ook zo mooi samen.”
Ine De Brouwer: “Taalverwerving is heel complex. Het is voor iedereen anders. Het kan ook maar als je ruimte hebt in je hoofd om daarover na te denken, om ermee aan de slag te gaan, om te experimenteren. Er moet ruimte zijn in het hoofd en in het hart om (een nieuwe taal) te kunnen leren.”
Wat betekent dit traject concreet voor Z. en zijn gezin?
Katelijne Donné: “In 2019 is Z. bij ons op school gekomen. We zagen dat zijn zusje een spraakwaterval was. Ze had meteen vriendinnetjes en speelde op de speelplaats. Z. was al timide, maar hij werd steeds stiller. De rekeningoefeningen lukten wel, maar van zodra er taal bij kwam, liep het mis. We schakeleden eerst het CLB in en nodigden zijn papa uit voor een gesprek. We wilden Z. naar de logopedie sturen voor stottertherapie, maar dat ging niet. Alle hulpverlening stopte omdat de taalontwikkeling er niet voldoende was.”
“Op dat moment hebben we de hulp van het Steunteam ingeschakeld. We hadden met hen al samengewerkt voor een ander kind op school, dus dat verliep vlot. We hadden die expertise echt nodig en dat heeft een groot verschil gemaakt.”
“Z. maakt nu de overstap naar het secundair. Het zal zaak zijn om hem daar goed op voor te bereiden. Na een intensief traject van twee schooljaren, moeten we Z. nu loslaten. Het CLB zal hem wel verder opvolgen door te kijken hoe hij die overstap beleeft en hoe hij zich daarbij voelt. En mocht het nodig zijn, kan het zorgnetwerk opnieuw ingeschakeld worden.”
Wat zijn de grote voordelen van zo’n collaboratief zorgnetwerk?
David Verhaeren: “We zien een kind dat in een ontwikkeling stil blijft staan en wij gaan als CLB op zoek naar een hypothese. Het Steunteam heeft ons geleerd om ook te kijken vanuit de bril van de gevolgen van trauma en migratie, voor het kind en het gezin. Het is heel waardevol om daarvoor handvaten te krijgen.”
Ine De Brouwer: “Het is ook fijn dat je hoort dat je werk als een olievlek verspreid geraakt op een school. Na een goede ervaring met 1 leraar, zien we nu dat andere leraren ook experimenteren. Onze tijd is vaak heel kort. We hebben als Steunteam niet veel ruimte om heel veel gezinnen of scholen te ondersteunen. We hopen wel dat scholen dankzij zo’n traject de aanpak meenemen naar andere casussen, zodat ons werk eigenlijk overbodig wordt. We proberen hen de tools en handvaten te geven om daar ook mee aan de slag te gaan, zonder dat wij altijd betrokken zijn.”
Katelijne Donné: “Het is inderdaad net die duurzaamheid die zo mooi is. Dat er dingen worden geïnstalleerd die toepasbaar zijn op heel wat andere kinderen. Je hebt bijvoorbeeld vaak het idee bij anderstalige ouders, die wel een bepaald niveau van de taal beheersen, dat ze begrijpen wat we zeggen. Maar we gebruiken een heel specifiek vocabularium; dat is schooltaal. Ik vraag nu heel vaak een tolk aan via sociaal tolken en ik heb het gevoel dat dat zinvol is.”
Thalj A.: “Het is soms heel moeilijk. Je spreekt wel Nederlands, maar je moet veel meer nadenken over wat je wilt zeggen, om de juiste woorden te vinden. Je moet hier al heel lang zijn om echt alles te kunnen begrijpen van de taal. Een goede tolk is heel belangrijk.”
Wat zijn de uitdagingen?
David Verhaeren: “Je moet altijd rekeninghouden met een context. Het is maatwerk. Dat baart mij soms wat zorgen. Het is geen copy paste. Je moet de leraren die het uiteindelijk moeten doen ook echt kunnen meepakken in het traject.”
Ine De Brouwer: “Elk gesprek of elke samenwerking is anders. Dat maakt het heel boeiend en heel uitdagend. Dat zorgt er ook voor dat wij onszelf altijd opnieuw een beetje moeten uitvinden. Theoretisch zijn wij goed onderbouwd, maar die theorie werkt niet altijd in elke situatie.”
Siel Verbiest: “Er is ook een maatschappelijke druk. Als je te vaak afwezig bent op school, wordt daar echt een probleem van gemaakt in België. Daarnaast zeggen we dat de school een laagdrempelige plaats is. In theorie klopt dat, maar in de praktijk zien we dat sommige ouders met een vluchtverhaal het lastig vinden om moeilijke gesprekken op school te voeren. De school is voor hen een symbool van hoop en ze willen dat geen negatieve connotatie geven.”
David Verhaeren: “Het is heel duidelijk dat je in verbinding moet gaan met het gezin en dat doe je niet op een uurtje. Je moet het laag per laag aanpakken en tijd geven. Dat is in een context van een school heel moeilijk: de bel gaat, dus de leraar moet terug naar de klas en tijdens de schoolvakanties ligt alles stil.”
Katelijne Donné: “Het schoolsysteem is voor een groot stuk bepalend voor het traject van een kind. Die druk ervaar je ook als school. We moeten zoeken naar waarom het niet goed loopt met een leerling en dat vraagt tijd. Die tijd is iets waar je als school op botst omdat je in een jaarklassensysteem zit. Je zit gewrongen tussen twee werelden: enerzijds heb je alle begrip voor het hele zorgtraject, maar anderzijds zit je ook met de vragen rond de schoolloopbaan van het kind.”
Wat met de toekomst?
David Verhaeren: “Dat is een bezorgdheid. Het zorgnetwerk is er nu en het is duidelijk dat het werkt én vooral nodig is. Maar wat als dit moet stoppen, om welke reden ook?”
Siel Verbiest: “Om de expertise die opgebouwd werd binnen dit labo blijvend te kunnen inzetten, is er natuurlijk ook financiële ondersteuning nodig. We zijn daarvoor voortdurend in gesprek met verschillende partners, maar gelukkig voorziet stad Leuven alvast een groot deel van het budget. In de komende jaren krijgen we van KU Leuven ook financiering om de collaboratieve praktijk wetenschappelijk te onderzoeken, zodat we de methodiek nadien ook breder kunnen delen met andere centrumsteden.”
Ine De Brouwer: “In dat onderzoek gaan we de praktijk verder systematiseren. De interesse van andere grote steden in onze aanpak, is wel fijn. Wij hebben natuurlijk de luxe om twee expertisecentra te hebben in deze stad. Die kennis is niet in elke stad aanwezig.”
Met veel dank aan Thalj A. (vader Z.), Ine De Brouwer en Siel Verbiest (Steunteam Vluchtelingen), Katelijne Donné (zorgcoördinator De Zonnebloem), Joke Van der Vurst en David Verhaeren (CLB-medewerkers), CSO’er Heveen Mohammad Ali en aan Pandora Versteden (CTO) en Lucia De Haene (PraxisP).